Grafheuvels in de ochtendmist


cultuurhistorie-grafheuvel-in-de-sneeuw

Grafheuvel in de sneeuw

De ochtendmist op het heideveld trekt langzaam weg. De vochtige grond sopt onder mijn laarzen. De zon staat nog laag. Een boomleeuwerik aan de bosrand van de Boerdennen vliegt telkens op, zingt zijn liedje en landt weer keurig op zijn tak. Ik loop het bos in op weg naar een open plek. Het is nog wat nevelig tussen de bomen. Het paadje naar de open plek temidden van de kromme eiken is maar kort. Na zo’n honderd meter lopen sta ik voor de eerste heuvel. Geen gewone heuvel, maar een oeroude grafheuvel. Na de eerste volgt een tweede en nog een en weer een. In tien minuten tel ik zo’n veertig grafheuvels. De ene grafheuvel is duidelijk forser dan de andere. Een paar heuvels zijn innig tegen elkaar aangebouwd en overlappen elkaar een stukje. Napoleon zei eens tot zijn manschappen in Egypte, toen zij oog in oog met een piramide stonden, dat ‘veertig eeuwen op hen neerkeken’. Zo voel ik op dit moment ook een beetje. Een paar duizend jaar geleden hielden de toenmalige bewoners hier hun ceremoniën en begroeven er hun dierbaren. Ook toen zal men verdriet gevoeld hebben. Of waren deze oude Drenten juist blij dat de dode zijn harde aardse bestaan had ingewisseld voor een beter hemels leven? Hoe stonden deze mensen in het leven? Hoe bezagen zij hun omgeving? Vragen waarop ik het antwoord niet weet. Ik loop het bos weer uit en wandel langs het heideveld in de richting van Lhee. De zon staat nu al aardig hoog. Van ochtendmist is niets meer te zien. Het weidse heidelandschap maakt iedere keer weer grote indruk op mij. Ooit, in de tijden van de grafheuvelbouwers, was het landschap niet zo open als nu. Ik probeer me al lopend een voorstelling te maken van een oerbos met grazige open plekken. In het woud leefden dieren – lynx, wolf, oerrund - die al lang zijn verdwenen. De uitgestrekte heide van tegenwoordig is echter minstens zo mooi als een oerbos.

Smitsveen

Bij het Smitsveen sla ik rechts af en wandel door het klephekje naar het water. Riet spiegelt zich in het roerloze water. Aan de andere kant van het water staan groepjes jeneverbessen in het gelid als een compleet leger soldaten. Een paar koeien grazen tussen de donkergroene struiken. Ze nemen me even vreedzaam op en gaan daarna weer rustig verder met eten. Ik loop door naar het groepje heuvels iets verderop. Ook dit zijn grafheuvels. De hoogtes zijn begroeid met bochtige smele, een frêle grasje dat goudkleurige oplicht in het zonlicht. Ik loop om de grootste heuvel heen. Plotseling sta ik als aan de grond genageld. Vlak voor me ligt een adder behaaglijk te genieten van de zonnewarmte. Ik ontspan me weer en heb even de gelegenheid het reptiel beter te bekijken. De zigzagstreep over zijn rug is goed zichtbaar. Ik schat de adder op zo’n zestig centimeter lengte. Opeens heeft het beest me in de gaten en verdwijnt kronkelend in een oud konijnenhol in de grafheuvel. Die duizenden jaar oude grafheuvels hebben tegenwoordig kennelijk nog steeds een functie. Echter niet zozeer voor de doden, maar voor het rijke dierenleven van het Dwingelderveld.